Veel oude Hethitische, Babylonische en Israëlitische gebeden sporen goden aan om de situatie van degenen die het gebed uitspraken te verbeteren. Zo bad de Hethitische koning Mursili II ( ca 1300 v.C.) om verlossing van een ernstige epidemie en van vijanden die zijn land veel schade toebrachten. Hij probeerde zijn goden er met argumenten van te overtuigen dat het in hun eigen belang was om te luisteren naar zijn wensen. De meeste van zijn argumenten komen ook al in oudere Hethitische en Babylonische gebeden voor. In Israëlitische smeekgebeden in het Oude Testament treffen we dezelfde overredingsstrategieën aan als in de oudere Hethitische en Babylonische gebeden. Een belangrijk verschil met deze oudere gebeden is echter dat de gebeden van het Oude Testament rekening houden met de macht van maar één god, namelijk Jhwh.
Many ancient Hittite, Babylonian and Israelite prayers were composed to induce gods to improve the situation of the supplicants. For instance, the Hittite king Mursili II ( ca 1300 B.C.E.) prayed for the deliverance of his country from a severe plague and invading enemies. He adduced arguments to convince his gods that fulfilling his requests was in their own interest. Many of his arguments occur also in older Hittite and Babylonian prayers. Israelite supplications in the Old Testament appear to display similar persuasion strategies as older Hittite and Babylonian prayers and to be part of a long, international tradition. However, a major difference with the Hittite and Babylonian prayers is that the prayers of the Old Testament reckon with the power of only one deity, namely Yhwh.